Ga direct naar de content

Van onze redactie, 10 september 2024Als de eerste Hollandse en Zeeuwse schepen de kusten van Sumatra en Java bereiken worden ze geconfronteerd met Europese en Aziatische concurrenten. Voor de Aziaten is Nederland in die tijd een kleine macht, een extra factor in de internationale politiek, mogelijk te gebruiken als bondgenoot in strijd met de Portugezen of andere binnenlandse of buitenlandse concurrenten. In dat licht moeten we het gezantschap van de sultan van Aceh zien dat in 1602 naar Nederland vertrekt.

Eerste contacten met Aceh

Eén van de Aziatische rijken waar de eerste Nederlandse kooplieden mee te maken krijgen is het sultanaat Aceh. De contacten verlopen niet meteen soepel. Voor de handel in peper zijn de handelaren afhankelijk van de sultan. Hij krijgt van de al aanwezige Portugezen allerlei ongunstige informatie over de Nederlanders. Het zouden zeerovers zijn zonder eigen vaderland. De Portugezen zijn op dat moment onderdanen van het koninkrijk Spanje waar de Republiek der Verenigde Nederlanden mee in oorlog is en ze schilderen de Nederlanders zo slecht mogelijk af.
Als de broers en in 1599 aandoen met de schepen de Leeuw en Leeuwin ontstaan er schermutselingen. Cornelis wordt gedood en Frederik gevangen genomen. Zijn gevangenschap benut hij onder andere door het samenstellen van het eerste Indonesisch-Nederlandse woordenboek: het “Spreack en de woord-boeck inde Maleysche ende Madagaskarsche talen…"

Gezicht op Atjeh

Andere Houding

Gaandeweg verandert de houding van de sultan in Aceh. De Portugezen maken zich ongeliefd omdat ze een fort willen bouwen in zijn rijk. Vanuit Zeeland vertrekt er in 1601 een nieuwe vloot naar Azië met aan boord een brief van Prins Maurits voor de sultan en een aantal geschenken om de vorst gunstig te stemmen. De sultan staat een audiëntie toe. Volgens de verslagen zit hij op een witte olifant en is hij omringd door de hoge functionarissen van zijn rijk als hij de brief en geschenken van Maurits in ontvangst neemt. De brief en de geschenken vallen in goede aarde. Frederik de Houtman wordt vrijgelaten en de sultan besluit om zelf een gezantschap te sturen met tegengeschenken en om zich over de situatie in de Nederlanden te laten informeren. Hij is eenzijdig voorgelicht door de Portugezen die hem hebben verteld “datter geen witte menschen sijn, dan alleen de Ondersaten van den Coningh van Spangiën ende Portugael."

De dood van de ambassadeur.

Het gezantschap bestaat uit drie man: de ambassadeur Abdul Zamar (Abdul Hamid), de admiraal Seri Mahomat (Sri Muhammad) en Meras San (Mir Hasan), een neef van de sultan. Eind juli 1602 komt het gezelschap aan in Zeeland. De ambassadeur is ziek en sterft op 9 augustus 1602 in Middelburg op éénenzeventigjarige leeftijd. Hij wordt in de Pieterskerk met alle eer en volgens islamitische gebruiken begraven. Het is de eerste islamitische begrafenis op Nederlandse bodem en heel Middelburg en Vlissingen lopen uit om hiervan getuige te zijn.

Prins Maurits ontvangt het gezantschap

De oorlog met Spanje is in volle gang. Prins Maurits belegert op dat moment de vestingstad Grave. In zijn legerkamp ontvangt hij de afgezanten met alle egards. Om de audiëntie extra gewicht te geven heeft de prins ook de markgraaf van Brandenburg-Anspach, de landgraaf Philips van Hessen en Lodewijk Gunther van Nassau om zich heen verzameld. Seri Mahomat overhandigt Maurits twee brieven van de sultan en enige geschenken, waaronder een rode papagaai die Arabisch spreekt.
Na hun verblijf aan het front vertrekt het gezelschap naar Amsterdam. In totaal verblijven ze vijftien maanden in de Nederlanden waar ze op kosten van de VOC verschillende steden bezoeken. In december 1603 vertrekken ze aan boord van de 'Delft’ terug naar Aceh. Het is niet bekend hoe de gezanten verslag gedaan hebben aan de sultan over hun bevindingen tijdens het bezoek aan de republiek.

Een van de aanwezigen beschrijft de verschijning van de gezanten

"Dese mannen waeren van coleur als gele moren, dragende lange rocken tot onder de knye, met ene witte sijden rock boven over d'ander, ende ene poniaert op de sijdt..."

Jonkheer Fredrich Vervou