Ga direct naar de content

Glaspositief Djokjakarta, Poort van de Kraton

Yogyakarta

Zwart-wit diapostief van het zicht op een toehangspoort van de Kraton en een koets op weg naar de Karaton en een wachtende koets om uit te rijden. Voor de poort aan weerskanten staan warongstalletjes. De afbeelding op dit diapositief werd gemaakt voor de publicatie "Indië in Beeld" (1911) en een reeks schoolplaten over Java en Sumatra, uitgegeven in 1912. Beiden waren bedoeld om meer bekendheid te geven aan Nederlands-Indië, 'die mooie, rijke Koloniën, de grootste bron van Neerlands welvaart.' Bij de publicatie en de schoolplaten zijn toelichtende teksten geschreven door een aantal hoogleraren en deskundigen uit die tijd. De toelichtende tekst bij deze afbeelding is van J.F. Niermeijer: "Thans iets over de beide hofsteden, Soerakarta en Djokjakarta (juister: Jogjakarta), in het dagelijksch leven Solo en Djokja genoemd. Hoogst belangwekkend zijn ze voor den Westerling, als gevend de eenige gelegenheid, waar het aloude Oostersche hofleven nog eenigermate valt waar te nemen. Een vorst woont in het Oosten niet in een paleis of burcht, maar reserveert voor zich, zijn familie en zijn ganschen, uitgebreiden hofstoet een geheele groote stadswijk, die door een muur wordt afgesloten. Dat begint trouwens al met den Hofburg van Weenen en het Hradsjin van Praag; dat vindt men in de Kremls (Kremlins) der Russische residenties en dat gaat zoo voort door gansch Azië tot in Peking, en tot op Java. Solo en Djokja hebben beide hun kraton of kedaton, in Solo veelal ook bata boemi geheeten, naar den baksteenen muur, die het geheel omgeeft1). In Djokja is deze muur zeer hoog en zwaar en heeft een omtrek van bijna vijf kilometers; de kraton van Solo heeft slechts een vierde der oppervlakte van die van Djokja. Voor den eerste heeft men een schatting van 5000 bewoners, voor de laatste van 15000. Beider inrichting heeft veel overeenkomst. Aan de noordzijde ligt een groote aloen aloen (plein), aan de zuidzijde een kleine; beide, als gewoonlijk het geval is, met groote waringins beplant. Maar te Djokja vertoonen die een zeer zonderlinge gedaante: de fraaie boomen zijn door een Oosterschen Lenotre gefatsoeneerd, geschoren in den vorm van platte cilinders, die zonneschermen moeten voorstellen, maar meer het formaat hebben van een taartdoos. Het effect is allerzonderlingst; op het groote plein staan er zoo een zestigtal. Bezien wij den kraton van Djokja wat nader. Over den grooten aloen aloen gaat de officieele weg, waarlangs men door drie poorten den eigenlijken kedaton of tjipoeri betreedt, waar op de Pelataran (vlakte) onder een aantal gebouwen de woning van den Sultan (het Gele Huis) en die der Ratoe - de eerste vrouw - staan, benevens de ruime pendopo2), rijk versierd met fraai verguldsel en fijn snijwerk, en de eetzaal, een lange open galerij, waar eenige honderden gasten kunnen tafelen. Van hier komt men door een poortje in den harem of Kapoetren, de wijk, waar in kleine woningen de vrouwen en het gansche vrouwelijk hofpersoneel, dat zeer talrijk is, gehuisvest zijn. Dit binnendeel van den kraton wordt alleen door vrouwen bewoond en andere mannen dan de sultan mogen het alleen met bijzondere vergunning betreden. Verderweg liggen in den kraton verspreid de Kadipaten - het verblijf van den kroonprins -, de zonderlinge ruïne van het Waterkasteel en de bouwvallen van eenige andere paleizen, terwijl de overige ruimte wordt ingenomen door tal van kampongs, met de woningen der pradjoerits - de lijfwacht - en der ambachtslieden, die als erfelijke ambtenaren hunne van vader op zoon overgaande bedrijven beoefenen en waarvan de meeste een groote vaardigheid in hun vak bezitten; er zijn smeden, waarvan vooral de goudsmeden en de wapensmeden beroemd zijn, timmerlieden, metselaars, beeldhouwers, batikkers, werklieden, die pajoengs, wajangpoppen en gamelaninstrumenten vervaardigen. Het Waterkasteel (Tamansari) is een voormalig vorstelijk lustoord op een door kunst gevormd eilandje, waarheen gemetselde tunnels, van lichtkokers voorzien, onder het water door toegang geven. Het kasteel werd in 1758 gebouwd op last van den eersten sultan van Djokjakarta, Amangoe Boewana I, die zeer bouwlustig was. De bouw werd geleid door een zijner regenten, met behulp van een Boeginees uit Batavia. De regent had Batavia tweemaal bezocht, om er Europeesche motieven voor zijn bouwplannen op te doen. Bijna alle gebouwen hebben daaraan een overwegend westersch karakter te danken, en zijn uit baksteen opgemetseld. Het geheel is thans niet veel meer dan een ruïne, waarvan nog maar ellkele gedeelten, zooals met roode vloersteenen geplaveide vijvers, poortgebouwen, het boofdgebouw en de tunnels tanielijk goed bewaard zijn gebleven. Van een 17 M. hoogen toren, de Doolhof genoemd, die zeer bouwvallig is, heeft men een fraai panorama over den kraton. De onafhankelijke prins Pakoe Alam bewoont een afzonderlijken kraton van geringer omvang, en verder zijn tusschen de kampongs der stad de veelal uitgestrekte verblijven der prinsen en hofgrooten verspreid. De oude Europeesche wijk bestaat uit een paar hoofdstraten met een vijftal dwarsstraten; maar vele Europeanen wonen thans in de buitenwijken. Er zijn onder hen, evenals te Solo, meer met inlandsch bloed gemengden en tot inlandsche gewoonten geneigden dan in andere steden. Jogja heeft een der grootste passars van Java, voorzien van reusachtige overdekkingen. Hier worden meer juweelen dan ergens elders op het eiland, en vele batiks verhandeld. 1) Boemi = grond; bata = baksteen on baksteenen muur. 2)Een pendopo is een op zuilen rustend afdak, dat blj de Javaansche grooten tot ontvangzaal dient."

Type
glaspositief
Onderdeel van
Oorlog, vrede en recht, Kolonialisme
Identificatie
161477
Trefwoorden
  • paleizen,
  • poorten,
  • diapositieven
Materiaal
glas
Locatie
Licentie
Erfgoedcollecties zijn meestal vanuit een Westers en koloniaal perspectief tot stand gekomen.