Ga direct naar de content

Glaspositief Sultansrechtbank. Djocja

Yogyakarta

Zwart-wit diapositief met de afbeelding van een rechtbank. In een overkapte verhoogde gelegenheid wordt rechtgesproken. Rechters zittend aan een lange tafel met voor hen op de grond de rechtsbeambten. Voor de verhoging op de grond de gedaagden met pleitbezorger. De afbeelding op dit diapositief werd gemaakt voor de publicatie "Indië in Beeld" (1911) en een reeks schoolplaten over Java en Sumatra, uitgegeven in 1912. Beiden waren bedoeld om meer bekendheid te geven aan Nederlands-Indië, 'die mooie, rijke Koloniën, de grootste bron van Neerlands welvaart.' Bij de publicatie en de schoolplaten zijn toelichtende teksten geschreven door een aantal hoogleraren en deskundigen uit die tijd.' De toelichtende tekst bij deze afbeelding is van Prof. dr. A.W. Nieuwenhuis: "Plaat 128. Hoewel deze voorstelling echt Indisch is, kan men gelukkigerwijze niet zeggen, dat zij van de toestanden bij het rechtswezen in onze koloniën een goed denkbeeld geeft. Gelukkigerwijze, want onder de misstanden in de inlandsche rijken, die wel het eerst voorziening eischten, waren zeker die bij de daar in zwang zijnde rechtspleging. Vooreerst werden daar de doodstraf en verminking toegepast, ook voor vergrijpen, die in ons oog tot zulk een strengheid geen aanleiding mochten geven. Verder deed de groote afstand tusschen den adel en het volk zich bij het beslechten van geschillen hoogst ongewenscht gevoelen, zoodat de eersten bij overtredingen, vooral tegenover den kleinen man, ongeveer straffeloos waren, de laatsten daarentegen rechtloos of bij het berechten onderworpen aan eene ergelijke uitbuiting. Het optreden als rechter behoorde dan ook tot de gewichtige bronnen van inkomsten der inlandsche grooten. Zeker is het, dat in het tijdperk onzer staatkundige overheersching van Indië de eerste pogingen der regeering, om verbetering in de inwendige toestanden dier rijken te brengen, op het rechswezen gericht waren. Eerst is het een ambtenaar van Binnenlandsch Bestuur, in wiens tegenwoordigheid recht gesproken wordt, later neemt hij bij sommige rechtbanken het voorzitterschap waar en zoodra de macht en de invloed daarvoor toereikend geworden zijn, tracht men de onzedelijke praktijken en de zware inlandsche straffen tot hare kleinste afmetingen terug te brengen. Nu heeft men in het gouvernementsgebied op Java en Madoera en op de Buitenbezittingen eene rechtspleging naar Europeesche beginselen ingevoerd. Al vestigt dit de overtuiging daarbij humaner en naar moderne beginselen te werk te gaan, toch stuit men op zeer groote moeilijkheden. Ons recht, dat uit onze levensomstandigheden en persoonlijkheid is voortgekomen, blijkt aan Indische toestanden weinig te zijn aangepast; met de inlandsche opvattingen en gewoonten komt het veeltijds in strijd en de betrokkenen gevoelen zich door zulk eene berechting allerminst bevredigd. Men zou dus het liefst de inlandsche rechtsgewoonten moeten gebruiken, ware het niet, dat eerst in den laatsten tijd door bevoegde personen een meer diepgaande studie van deze rechtsverhoudingen, die onder ieder volk weer op andere leest geschoeid zijn, worden gemaakt. Zijn de grondvormen daarvan bekend, dan blijken zij in bijzonderheden niet altijd door te voeren, vooral niet nu door de economische ontwikkeling van veel streken in Indië nieuwe toestanden, ook op rechtsgebied, voorziening eischen. Voor de Europeanen en met hen gelijkgestelden wordt in, Indië volgens wetboeken rechtgesproken, die naar Europeesch recht vervaardigd zijn. Bij de rechtspraak over Inlanders moeten worden toegepast hunne godsdienstige wetten, instellingen en gebruiken, voor zoover die niet in strijd zijn met algemeene erkende beginselen van rechtvaardigheid. De rechtspleging wordt zoowel voor Europeanen, als voor Inlanders, en vreemde oosterlingen door in Nederland opgeleide meesters in de rechten uitgeoefend; in de lagere rechtbanken daarin bijgestaan door ambtenaren van Binnenlandsch Bestuur en inlandsche bijzitters en adviseurs. Tegenwoordig worden ook inlandsche rechtskundigen opgeleid. In meer afgelegen streken is de inlandsche bevolking gelaten in het genot harer eigene rechtspleging, zonder dat evenwel het toepassen van wreede straffen enz. wordt toegestaan. In verband met deze plaat en om wat nader aan te geven, hoe vroeg reeds werd ingezien, dat vooral de inlandsche rechtstoestanden verbetering behoefden, moge iets vermeld worden omtrent de wijze, waarop de Djokja'sche rechtspraak bijna geheel in Europeesche handen is overgegaan. Ondanks haar grondbeginsel, zich buiten financieele aangelegenheden zoo weinig mogelijk met de inlandsche toestanden te bemoeien, wist de Oost-Indische Compagnie reeds in 1737 door een contract te bewerken, dat het rechtswezen in het Mataramsche rijk, speciaal de crimineele rechtspraak, werd hervormd. Zeker ook onder den invloed van de Compagnie zijn sedert herhaalde malen hervormingen ondernomen, vooral in 1771, toen men in hoofdzaak wetboeken samenstelde, waarnaar in het rijk recht gesproken zou moeten worden. In 1818 volgde voor de Vorstenlanden eene nieuwe rechtsregeling, waarbij in 't bijzonder de toen nieuwe landelijke verhoudingen met betrekking tot den landverhuur aan Europeanen vastgelegd werden. Na afloop van den Java-oorlog voerde men in 1831 vooral in Djokja, ten deele ook in Solo, een ingrijpende rechtshervorming in; zoowel justitie als politie werden door het Indisch Gouvernement krachtig aangepakt. Voor het eerst kregen toen Europeesche rechters een beslissenden invloed: de resident werd voorzitter van een rechtbank voor crimineele zaken van Inlanders; voor alle Europeanen en gouvernementsonderdanen stichtte men een rechtbank zoowel voor civiele als crimineele zaken. Alleen prinsen en princessen van zeer hoogen rang konden niet voor de eerste rechtbank gebracht worden. Nog datzelfde jaar volgde de eerste politioneele regeling voor Djokja's platteland, die echter later in 't vergeetboek geraakte. De agrarische rechtspraak, dus in landverhuurkwesties bijv., bleef daarnaast bestaan. Toen in 1893 de tegenwoordige soesoehoenan van Solo zijn vader opvolgde, verbond zich de jonge vorst, de regelingen van het Gouvernement in zake politie en justitie en van de rechtspraak, zoowel in politioneele als crimineele en civiele zaken in zijn rijk toe te laten. Hierdoor was de Indische Regeering vrij het rechtswezen geheel als in haar direct bestuurd gebied te regelen; zoo werd het dan ook in 1903 ingevoerd. Daar in Djokja de sultan zijn civiele rechtspraak buiten de bemoeiing van het Gouvernement had weten to houden, werd alleen de crimineele als in Solo ingericht en stichtte men er een residentiegerecht voor Europeanen en een landraad voor crimineele zaken van Inlanders. Voor zaken van minder gewicht bestaan daarnaast 10 regentschapsgerechten; deze vormen het hooger beroep voor de districtsgerechten, die ook in het grootste deel van Djokja werden ingevoerd. Voor civiele zaken over niet groote bedragen bestaan in dit rijk nu nog eenige inlandsche rechtbanken, die oude namen dragen. Als opperste rechtbank voor deze geldt die des rijksbestuurders, die in hooger beroep deze civiele zaken behandelt. Het is wel bij deze, dat wij op deze plaat worden binnengevoerd, want de rijksbestuurder zit links aan de tafel voor, terwijl twee Javaansche grooten achter de tafel als bijzitters dienst doen. Aan des rijksbestuurders rechterzijde staat een klein tafeltje voor den schrijver, terwijl de partijen evenals deze op den grond gezeten zijn. Links beëedigt een mohammedaansch geestelijke een der aanwezigen en houdt hem daarvoor een koran boven het hoofd. Een lansdrager, wiens Europeesch hoedje minder goed in deze omgeving past, vertegenwoordigt de politiemacht bij deze zitting, die plaats heeft in een daarvoor bestemd gebouw in den kraton des rijksbestuurders."

Type
glaspositief
Onderdeel van
Oorlog, vrede en recht, Kolonialisme
Identificatie
D001045
Trefwoorden
  • diapositieven
Materiaal
glas
Locatie
Licentie
Erfgoedcollecties zijn meestal vanuit een Westers en koloniaal perspectief tot stand gekomen.